Hoe schrijver Menno onbedoeld ontdekte dat kinderen ooit werden geveild in Rotterdam: 'Kan toch niet waar zijn?'

zaterdag, 23 augustus 2025 (08:08) - RTV Rijnmond

In dit artikel:

Schrijver Menno Lanting ontdekte dat in Nederland eeuwenlang zogenoemde kinderveilingen of bestedelingen plaatsvonden: kwetsbare personen, vooral kinderen, werden bij het armenbestuur of de kerk ‘uitbesteed’ aan de laagste bieder om als goedkope arbeidskracht te werken. Zijn onderzoek begon hobbygewijs toen hij voor zijn 85-jarige moeder de geschiedenis van haar familie bekeek; een dossier in Deventer toonde dat zijn overgrootmoeder vrijwel direct na het weeshuis was weggedeeld.

Twee jaar archiefwerk leidde Lanting naar een landelijk patroon dat zich over ongeveer 250 jaar uitstrekte; het vroegst gevonden veilingverslag komt uit Rotterdam (1718). In 70–80 procent van de gevallen ging het om kinderen die uit de steden naar boerderijen of ambachtslieden in dorpen werden geplaatst—vaak richting streken als de Achterhoek en Twente—waar ze veel arbeid moesten verrichten. In plaats van de hoogste booders ging het om degenen die het minst vroegen voor verzorging: het armenbestuur betaalde die minimale vergoeding, en van dat geld moest het wezen eten, worden gekleed en verzorgd.

De praktijk leverde veel misstanden op: kinderen sliepen soms bij de dieren of in een eenvoudig hok en kregen zelden de beloofde kleding of verzorging. Er waren gelukkig ook uitzonderingen waarbij kinderen een toekomst op de boerderij vonden of zelfs opgenomen werden in familiegrafen, maar de algemene teneur was uitbuiting. Oudere kinderen, tot hun 21e of aanvankelijk 23e, waren economisch waardevoller omdat ze zwaarder werk konden doen.

Er was verzet: kritische krantenbrieven en Kamervragen leidden eind 19e eeuw tot bureaucratische regels en registratie, en veilen veranderde meer in een toekenning — maar het principe van de laagste bieder bleef bestaan en misstanden hielden aan tot in de Tweede Wereldoorlog. Persoonlijk licht geeft een brief van Lantings overgrootvader: hij vroeg de ‘hoge heren’ om vrijlating van zijn geliefde op 18-jarige leeftijd, en kreeg die uitzonderlijk toegekend; tussen de regels van de brief blijkt hoe zij door de boerin werd tegengehouden en jarenlang geen nieuwe kleding kreeg.

Lantings vondst brengt een weinig bekend en pijnlijk hoofdstuk van de Nederlandse sociale geschiedenis terug in het licht: het toont hoe armoede, kerkelijke en bestuurlijke armoedebeleid en marktlogica samen leidden tot de verkoop van mensenlevens als arbeidskracht. Zijn onderzoek roept op tot erkenning van de slachtoffers en vult een lacune in het publieke geheugen over de wijze waarop samenlevingen in het verleden met hun zwaksten omgingen.